Arrest van het Gerecht van de Europese Unie over de merknaam "Pablo Escobar": Een gedetailleerde analyse
Escobar Inc., gevestigd in Guaynabo, Puerto Rico, diende in september 2021 een aanvraag in bij het EUIPO om het woord "Pablo Escobar" te registreren als een EU-handelsmerk voor een breed scala aan goederen en diensten. Het EUIPO heeft de aanvraag in juni 2022 afgewezen omdat de merknaam in strijd was met de openbare orde en de goede zeden overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder f), van de EU-Merkenverordening (EU) 2017/1001.
Escoblar Inc. ging tegen deze beslissing in beroep bij de vijfde kamer van beroep van het EUIPO. De Kamer van Beroep verwierp het beroep in februari 2023 en bevestigde de beslissing van het EUIPO.
Escobar Inc. heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie ("EGC"). In wezen betoogde Escobar Inc. dat het EUIPO en de kamer van beroep artikel 7, lid 1, onder f), van de merkenverordening onjuist hadden uitgelegd en toegepast en dat de beslissing in strijd was met de beginselen van vrijheid van meningsuiting en gelijke behandeling.
Besluit van de EGC:
Het HvJ EG verwierp de door Escobar Inc. ingestelde vordering in alle opzichten. Het Hof motiveerde zijn beslissing als volgt:
1. interpretatie en toepassing van artikel 7, lid 1, onder f), van de merkenverordening:
De EGC verduidelijkte eerst dat de perceptie van de relevante doelgroep in de EU doorslaggevend is bij het onderzoek of een teken in strijd is met de openbare orde en de goede zeden. In dit geval was dat met name het Spaanse publiek, aangezien Pablo Escobar bijzonder bekend was in Spanje.
De EGC verklaarde verder dat de beoordeling of een teken in strijd is met de openbare orde en goede zeden gebaseerd is op de mening van een redelijk persoon met een gemiddelde gevoeligheid en tolerantiedrempel. De mening van de meerderheid van het publiek of van die delen van het publiek die het bord niet schokkend vinden of die zeer gemakkelijk beledigd zijn, is niet doorslaggevend.
Het Gerecht oordeelde dat de Kamer van Beroep terecht rekening had gehouden met de relevante omstandigheden, in het bijzonder met het feit dat Pablo Escobar in verband wordt gebracht met drugshandel en terrorisme in Spanje en verantwoordelijk wordt gehouden voor talrijke misdaden die onaanvaardbaar zijn in moderne democratische samenlevingen.
Het HvJEU verwierp ook het bezwaar van Escobar Inc. dat de namen van andere vermeende criminelen die iconen zijn geworden, al als EU-merk zijn geregistreerd. Het HvJEU oordeelde dat de Kamer van Beroep de beslissingen over deze merken terecht buiten beschouwing had gelaten, aangezien de beoordeling van de publieke perceptie van geval tot geval moet worden gemaakt.
2. principes van vrijheid van meningsuiting en gelijke behandeling:
Het Hof oordeelde dat de weigering om het merk "Pablo Escobar" in te schrijven niet in strijd was met de beginselen van vrijheid van meningsuiting en gelijke behandeling. Het Hof benadrukte dat de merkenverordening legitieme doelstellingen nastreeft, namelijk de bescherming van de openbare orde en de goede zeden. De weigering van merken die deze beginselen schenden is daarom gerechtvaardigd en maakt geen inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van de merkhouder.
Conclusie:
De beslissing van het EHJ maakt duidelijk dat de perceptie van de relevante doelgroep in de EU doorslaggevend is bij de beoordeling of een teken in strijd is met de openbare orde en goede zeden. De beoordeling wordt gemaakt op basis van een objectieve norm die de mening van een redelijk persoon met een gemiddelde gevoeligheid en tolerantiedrempel weerspiegelt. Het feit dat andere soortgelijke tekens in het verleden zijn geregistreerd, is over het algemeen irrelevant, aangezien de beoordeling van de publieke perceptie per geval moet worden gemaakt. De afwijzing van een merk dat in strijd is met de openbare orde en goede zeden vormt geen inbreuk op de vrijheid van meningsuiting, aangezien hiermee legitieme doelen worden gediend.